Vanuit Rurrenabaque brengt een Landcruiser taxi ons over nog een andere “Dodenweg”. De kinderen vertellen achterin de plot van allerlei animatiefilms, maar ze tellen ook de dode koeien en paarden, meer dan 100 krengen op een uurtje zandweg. Er was een langdurige overstroming in februari, waarbij een deel van de (veel te) grote veestapel hier verhongerde of verzoop. Sommige van de overlevende dieren zijn vel over been en lijken klaar om de liggende krengen allengs te vervoegen. We zien een Luiaard in de bomen hangen, het kan hem allemaal weinig deren. Maar het luguberst is een grote troep zwarte gieren, die het kadaver van een fenomenale kaaiman verorberen. Een boer ving het dier een maand geleden en bond het vast aan een boom. Pas na twee weken was het dier uitgehongerd en stierf.
Van vrijwel alle huizen en hutten is de onderste meter hout of de leempleister weggespoeld. Ook de weg is bij stukken weerom één modderpoel. Israelische jongeren die met een kleinere taxi rijden, moeten te voet door het slijk baggeren terwijl hun chauffeur alle stuurkunst uit de kast haalt, daarbij niet zelden zijn eigen passagiers besproeiend met modderkluiten.
De weg loopt dood op een aanlegplaats van lange prauwen. Van hier af kan je in het natte halfjaar enkel per boot verder de moerasvlakte, de pampa, op. Onze lokale gids Yasman heeft de bijnaam Mani -de olifant in de Madagskar animatiefilm-. In een vorig leven was deze beer van een vent kaaimanjager.
We varen meteen de talrijke kreken van het moeras in en zien wel vijf apensoorten, onze eerste roze dolfijnen, paradijsvogels, reigers en kwakken en ontelbare roofvogels en aalscholvers. The Pantanal revisited.
Een Anaconda vinden we echter niet als we met plastieken laarzen een ondiep stuk moeras intrekken. Maar als de hemelsluizen opengaan zijn we al snel door en door nat. Wel zien we een reuzenmiereneter vlakbij gaan schuilen voor de regen. De warme regen maakt ons allemaal vrolijk. De jongens genieten van het modderfestijn en als we terug bij onze boot zijn, is de warme zon er weer.
Het kamp staat op palen en de hutten zijn met vlonders verbonden. De huisdieren zijn hier geen lieve katjes of honden, maar twee alligators en een kaaiman van groot formaat, Pepe genaamd. De vier meter lange Pepe drijft meestal onder de keuken, waar hij af en toe een kippenbout te eten krijgt.
Een dag later kiezen we niet voor Pirania’s vissen maar voor het zwemmen met de dolfijnen. We worden beloond, want nu kunnen we ze echt aanraken. Mani duikt ook het water in en zijn omvang trekt blijkbaar de (vrouwelijke) dolfijnen aan. Na enkele minuten heeft hij er eentje vast (door je hand onder de buik te houden blijft die stil liggen). We zijn allemaal euforisch maar het blijft toch eng. In het bruine water weet je nooit wanneer er eentje opduikt om te komen spelen. Johan wordt even zacht in zijn voet gebeten.
Het eten is eenvoudig, maar zeer smakelijk en drie keer per dag warm. We brachten onze eigen koffie mee en zo raken de buikjes toch weer wat gespannen. We zullen de reserves nodig hebben op de lange terugweg naar La Paz.