Santa Fe De Antioquia is een gezellig en heel mooi koloniaal stadje. Ietwat gepolijst en toeristisch maar wit schitterend onder de schroeiende zon heeft het wel iets. Het is onze laatste stop voor we de verzengende hitte van de Caraïben binnenrijden en in het stoffige maar o zo Colombiaanse Turbo aankomen. Onder de schijnbare ruige sfeer schuilen de opgewekte Colombianen. Na 35718 kilometer zijn we aan de andere kant van Zuid Amerika en hebben we een continent doorkruist. Het doet toch iets.
De volgende ochtend, nadat we de lekkerste koffiekoeken hebben gegeten sinds maanden, nemen we de boot. Hij vertrekt om 9u maar dat blijkt weliswaar Colombiaans 9u. Dus we vertrekken om 11u. Het is een kleine boot die overvol met Colombianen en een enkele reiziger geladen wordt en die ons naar ongerepte palmstranden zal brengen vlak bij de grens met Panama. De vertraging van onze boot maakt dat de zee redelijk wild begint te worden. Hoe verder we in het open water komen hoe harder de boot klappen krijgt en onze billen roodgloeiend zet. Jerom beschrijft het zo: “Het is alsof ik van een eindeloze trap af donder.” Na 2 uur geeft mijn lichaam het op. Ik krijg weer felle kramp in mijn armen (Sander weet wat ik bedoel) en als het over gaat braak ik tot twee maal toe alles wat ik in me heb overboord. Wezenloos wankel ik de steiger in Capurgana op en glimlach vriendelijk naar de man die ons een zeiltochtje met zijn Catamaran probeert te verkopen.
Een uurtje en een stevige spaghetti later voel ik me weer wat beter. We komen onze lotgenoten Guy, Tinne en de meisjes terug tegen in de smalle straatjes en praten even bij. Na een wandeling, ik heb echt behoefte aan beweging op vaste grond, die ons wel 10 liter zweet kost, plonsen we in het warme zeewater bij Sapzuro, het grensdorpje achter de heuvel van Capurgana. We slapen in een cabana vlak bij de zee en genieten van wuivende palmbomen, warm erg zout zeewater waarin je makkelijk drijven kan en turen naar de dobberende jachten in de baai. Het is een plaatje. “Zoals in een boekje”, zegt Jakob.
’s Ochtends klimmen we de volgende heuvel op en zetten onze namen in het register van de eenzame grenswachter van Panama. We dalen af naar La Miel en genieten opnieuw van zon en strand. Een storm bracht een paar dagen geleden helaas veel boomstammen en takken maar ook veel afval de baai in. Onze kinderen vissen een GSM en een domino steen uit het water en we voelen ons een beetje bedroefd met deze hedendaagse vervuiling. We kopen snorkel brillen voor onze drie zonen en zoeken terug de properdere strandjes in Sapzuro op waar we de hele verdere dag luieren en lekkere vis en kip peuzelen bij Dona Triny. Een gastvrije vrouw die een hotel en restaurantje runt en voor twee dagen onze vaste eetstek wordt.
Als we de met een bootje terug naar Capurgana varen komt ons een andere boot snel voorbij gevaren. Hij heeft een erg zwaar gebouwde man bij die bewusteloos in het bootje ligt. Aan de steiger leggen ze hem met man en macht in een driewieler/brommer en zo wordt hij afgevoerd naar de eerste hulppost. We voelen ons een beetje kwetsbaar als we beseffen dat het 2,5 uur varen is naar een ‘deftig’ ziekenhuis. We hopen op het beste voor de man. Onze tocht terug naar Turbo verloopt rustig. De vroege afvaart, de gladde zee en het pilletje tegen de reisziekte doen hun werk. Toch ben ik een viertal dagen lang stijf van het overgeven en soms nog een beetje draaierig. De verzengende hitte en massieve luchtvochtigheid zijn zwaar en we beseffen dat we de Caraïben op hun warmste maand treffen.